omitteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • omit·teer

Werkwoord

vervoeging van
omitteren

omitteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omitteren
    • Ik omitteer. 
  2. gebiedende wijs van omitteren
    • Omitteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omitteren
    • Omitteer je? 

Gangbaarheid