omhul

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·hul

Werkwoord

vervoeging van
omhullen

omhul

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omhullen
    • Ik omhul. 
  2. gebiedende wijs van omhullen
    • Omhul! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omhullen
    • Omhul je?