occupeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oc·cu·peer

Werkwoord

vervoeging van
occuperen

occupeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van occuperen
    • Ik occupeer. 
  2. gebiedende wijs van occuperen
    • Occupeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van occuperen
    • Occupeer je?