normeer
Uiterlijk
- nor·meer
vervoeging van |
---|
normeren |
normeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van normeren
- Ik normeer.
- gebiedende wijs van normeren
- Normeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van normeren
- Normeer je?
- Het woord normeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.