normaliseerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nor·ma·li·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
normaliseren

normaliseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van normaliseren
    • Ik normaliseerde. 
    • Jij normaliseerde. 
    • Hij, zij, het normaliseerde.