neerzette
Uiterlijk
- neer·zet·te
vervoeging van |
---|
neerzetten |
neerzette
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van neerzetten
- ... dat ik neerzette.
- ... dat jij neerzette.
- ... dat hij, zij, het neerzette.
- ... dat ik neerzette.
- (in een bijzin) aanvoegende wijs van neerzetten
- ▸ Hij was een bescheiden Britse kostschooljongen met een keurig Engels accent die, eenmaal op het podium, in een echte entertainer veranderde en als een kleine Mark Knopfler een weergaloze gitaarsolo neerzette.[1]
- Het woord neerzette staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers