Naar inhoud springen

nathield

Uit WikiWoordenboek
Versie door Kvdrgeus (overleg | bijdragen) op 13 mei 2017 om 04:37 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{=nld=}} {{-pron-}} *{{sound}}: {{audio|nl-{{pn}}.ogg|{{pn}}|nld}} <!--*{{WikiW|IPA}}: {{IPA|/xxxx/|nld}}--> {{-syll-}} *nat·hield {{-verb-|0}} {{ovt-enk-bijz|nat...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • nat·hield
vervoeging van
nathouden

nathield

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van nathouden
    • ... dat ik nathield. 
    • ... dat jij nathield. 
    • ... dat hij, zij, het nathield.