naspeelden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·speel·den

Werkwoord

vervoeging van
naspelen

naspeelden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van naspelen
    • ...dat wij naspeelden. 
    • ...dat jullie naspeelden. 
    • ...dat zij naspeelden.