narekende
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- na·re·ken·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
narekenen |
narekende
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van narekenen
- ... dat ik narekende.
- ... dat jij narekende.
- ... dat hij, zij, het narekende.
- ... dat ik narekende.