najíždějí

Uit WikiWoordenboek

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /najiːʒɟɛjiː/
Woordafbreking
  • na·jíž·dě·jí

Werkwoord

najíždějí

  1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord najíždět
Synoniemen