nadroog

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·droog

Werkwoord

vervoeging van
nadrogen

nadroog

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nadrogen
    • ... dat ik nadroog. 

Gangbaarheid

44 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be