naboural

Uit WikiWoordenboek

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /naboʊ̯ral/
Woordafbreking
  • na·bou·ral

Werkwoord

naboural

  1. mannelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het perfectieve werkwoord nabourat
  2. mannelijk enkelvoud actief deelwoord van het perfectieve werkwoord nabourat