murmureerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mur·mu·reer·de

Werkwoord

vervoeging van
murmureren

murmureerde

  1. enkelvoud verleden tijd van murmureren
    • Ik murmureerde. 
    • Jij murmureerde. 
    • Hij, zij, het murmureerde.