mistelden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mis·tel·den

Werkwoord

vervoeging van
mistellen

mistelden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van mistellen
    • ...dat wij mistelden. 
    • ...dat jullie mistelden. 
    • ...dat zij mistelden. 

Gangbaarheid