misreken
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mis·re·ken
Werkwoord
vervoeging van |
---|
misrekenen |
misreken
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van misrekenen
- Ik misreken.
- gebiedende wijs van misrekenen
- Misreken!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van misrekenen
- Misreken je?