mismaak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mis·maak

Werkwoord

vervoeging van
mismaken

mismaak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mismaken
    • Ik mismaak. 
  2. gebiedende wijs van mismaken
    • Mismaak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mismaken
    • Mismaak je? 

Gangbaarheid