migreerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mi·greer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
migreren |
migreerde
- enkelvoud verleden tijd van migreren
- Ik migreerde.
- Jij migreerde.
- Hij, zij, het migreerde.
- Ik migreerde.
vervoeging van |
---|
migreren |
migreerde