menstrueer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • men·stru·eer

Werkwoord

vervoeging van
menstrueren

menstrueer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van menstrueren
    • Ik menstrueer. 
  2. gebiedende wijs van menstrueren
    • Menstrueer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van menstrueren
    • Menstrueer je?