meeregeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·re·geer·de

Werkwoord

vervoeging van
meeregeren

meeregeerde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van meeregeren
    • ... dat ik meeregeerde. 
    • ... dat jij meeregeerde. 
    • ... dat hij, zij, het meeregeerde.