meeliep
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mee·liep
Werkwoord
vervoeging van |
---|
meelopen |
meeliep
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van meelopen
- ... dat ik meeliep.
- ... dat jij meeliep.
- ... dat hij, zij, het meeliep.
- ... dat ik meeliep.
vervoeging van |
---|
meelopen |
meeliep