meefietsten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·fiets·ten

Werkwoord

vervoeging van
meefietsen

meefietsten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van meefietsen
    • ...dat wij meefietsten. 
    • ...dat jullie meefietsten. 
    • ...dat zij meefietsten.