marineer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·ri·neer

Werkwoord

vervoeging van
marineren

marineer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van marineren
    • Ik marineer. 
  2. gebiedende wijs van marineren
    • Marineer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van marineren
    • Marineer je?