Naar inhoud springen

marginaliseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mar·gi·na·li·seer

Werkwoord

vervoeging van
marginaliseren

marginaliseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van marginaliseren
    • Ik marginaliseer. 
  2. gebiedende wijs van marginaliseren
    • Marginaliseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van marginaliseren
    • Marginaliseer je? 

Gangbaarheid