kwinkeleerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kwin·ke·leer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kwinkeleren |
kwinkeleerde
- enkelvoud verleden tijd van kwinkeleren
- Ik kwinkeleerde.
- Jij kwinkeleerde.
- Hij, zij, het kwinkeleerde.
- Ik kwinkeleerde.
vervoeging van |
---|
kwinkeleren |
kwinkeleerde