kwinkeleerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kwin·ke·leer·de

Werkwoord

vervoeging van
kwinkeleren

kwinkeleerde

  1. enkelvoud verleden tijd van kwinkeleren
    • Ik kwinkeleerde. 
    • Jij kwinkeleerde. 
    • Hij, zij, het kwinkeleerde.