kritiseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kri·ti·seer

Werkwoord

vervoeging van
kritiseren

kritiseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kritiseren
    • Ik kritiseer. 
  2. gebiedende wijs van kritiseren
    • Kritiseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kritiseren
    • Kritiseer je?