katapulteerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·ta·pul·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
katapulteren

katapulteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van katapulteren
    • Ik katapulteerde. 
    • Jij katapulteerde. 
    • Hij, zij, het katapulteerde.