kandideer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kan·di·deer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kandideren |
kandideer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kandideren
- Ik kandideer.
- gebiedende wijs van kandideren
- Kandideer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kandideren
- Kandideer je?