jureer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ju·reer

Werkwoord

vervoeging van
jureren

jureer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jureren
    • Ik jureer. 
  2. gebiedende wijs van jureren
    • Jureer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jureren
    • Jureer je?