jubelden
Uiterlijk
- ju·bel·den
| vervoeging van |
|---|
| jubelen |
jubelden
- meervoud verleden tijd van jubelen
- Wij jubelden.
- Jullie jubelden.
- Zij jubelden.
- Wij jubelden.
- Het woord jubelden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.