ježíš

Uit WikiWoordenboek

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /jɛʒiːʃ/
Woordafbreking
  • je·žíš

Werkwoord

ježíš

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord ježit