inzegent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ze·gent

Werkwoord

vervoeging van
inzegenen

inzegent

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inzegenen
    • ... dat jij inzegent. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inzegenen
    • ... dat hij inzegent.