Naar inhoud springen

inzakte

Uit WikiWoordenboek
Versie door Kvdrgeus (overleg | bijdragen) op 12 mei 2017 om 23:07 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{=nld=}} {{-pron-}} *{{sound}}: {{audio|nl-{{pn}}.ogg|{{pn}}|nld}} <!--*{{WikiW|IPA}}: {{IPA|/xxxx/|nld}}--> {{-syll-}} *in·zak·te {{-verb-|0}} {{ovt-enk-bijz|in...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • in·zak·te
vervoeging van
inzakken

inzakte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van inzakken
    • ... dat ik inzakte. 
    • ... dat jij inzakte. 
    • ... dat hij, zij, het inzakte.