intensifieer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ten·si·fi·eer

Werkwoord

vervoeging van
intensifiëren

intensifieer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van intensifiëren
    • Ik intensifieer. 
  2. gebiedende wijs van intensifiëren
    • Intensifieer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van intensifiëren
    • Intensifieer je? 

Gangbaarheid