intekent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·te·kent

Werkwoord

vervoeging van
intekenen

intekent

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van intekenen
    • ... dat jij intekent. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van intekenen
    • ... dat hij intekent.