instijgt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·stijgt

Werkwoord

vervoeging van
instijgen

instijgt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van instijgen
    • ... dat jij instijgt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van instijgen
    • ... dat hij instijgt. 

Gangbaarheid