inspint

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·spint

Werkwoord

vervoeging van
inspinnen

inspint

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inspinnen
    • ... dat jij inspint. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inspinnen
    • ... dat hij inspint.