inspeelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·speelt

Werkwoord

vervoeging van
inspelen

inspeelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inspelen
    • ... dat jij inspeelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inspelen
    • ... dat hij inspeelt.