insmijt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·smijt

Werkwoord

vervoeging van
insmijten

insmijt

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van insmijten
    • ... dat ik insmijt. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van insmijten
    • ... dat jij insmijt. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van insmijten
    • ... dat hij insmijt.