insisteerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·sis·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
insisteren

insisteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van insisteren
    • Ik insisteerde. 
    • Jij insisteerde. 
    • Hij, zij, het insisteerde. 

Gangbaarheid