inparkeer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·par·keer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
inparkeren |
inparkeer
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inparkeren
- ... dat ik inparkeer.
Gangbaarheid
- Het woord inparkeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.