inlijst

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·lijst

Werkwoord

vervoeging van
inlijsten

inlijst

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inlijsten
    • ... dat ik inlijst. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inlijsten
    • ... dat jij inlijst. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inlijsten
    • ... dat hij inlijst.