ineenzet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·een·zet

Werkwoord

vervoeging van
ineenzetten

ineenzet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ineenzetten
    • ... dat ik ineenzet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ineenzetten
    • ... dat jij ineenzet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ineenzetten
    • ... dat hij ineenzet.