indronk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·dronk

Werkwoord

vervoeging van
indrinken

indronk

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van indrinken
    • ... dat ik indronk. 
    • ... dat jij indronk. 
    • ... dat hij, zij, het indronk.