indijkt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·dijkt

Werkwoord

vervoeging van
indijken

indijkt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van indijken
    • ... dat jij indijkt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van indijken
    • ... dat hij indijkt.