incalculeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·cal·cu·leer·de

Werkwoord

vervoeging van
incalculeren

incalculeerde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van incalculeren
    • ... dat ik incalculeerde. 
    • ... dat jij incalculeerde. 
    • ... dat hij, zij, het incalculeerde.