inbelde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·bel·de

Werkwoord

vervoeging van
inbellen

inbelde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van inbellen
    • ... dat ik inbelde. 
    • ... dat jij inbelde. 
    • ... dat hij, zij, het inbelde.