improviseerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·pro·vi·seer·den

Werkwoord

vervoeging van
improviseren

improviseerden

  1. meervoud verleden tijd van improviseren
    • Wij improviseerden. 
    • Jullie improviseerden. 
    • Zij improviseerden.