improviseerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- im·pro·vi·seer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
improviseren |
improviseerde
- enkelvoud verleden tijd van improviseren
- Ik improviseerde.
- Jij improviseerde.
- Hij, zij, het improviseerde.
- Ik improviseerde.