improviseer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: improviseer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- im·pro·vi·seer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
improviseren |
improviseer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van improviseren
- Ik improviseer.
- gebiedende wijs van improviseren
- Improviseer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van improviseren
- Improviseer je?