honoreer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·no·reer

Werkwoord

vervoeging van
honoreren

honoreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van honoreren
    • Ik honoreer. 
  2. gebiedende wijs van honoreren
    • Honoreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van honoreren
    • Honoreer je?